DORDRECHT – Henk Mesman schrijft iedere maand voor Dordt Centraal een verhaal over de geschiedenis van onze stad en haar omgeving. Deze keer over de Dordtse gilden.
Over Jacoba van Beieren zijn veel verhalen geschreven. Maar wie was zij en wat was haar plaats in de geschiedenis?
Heilige Roomse Rijk
Het ‘Heilige Roomse Rijk’ heeft bestaan van 962 tot het begin van de 19e eeuw, tot Napoleon het in 1806 ophief. Dit rijk telde meer dan duizend staatjes die zich met elkaar verbonden voelden. Holland en Zeeland behoorden daartoe. Elk staatje, of een verbond van staatjes, werd geleid door een graaf, een bisschop of een hertog. Aan het hoofd van dit rijk stond een gekozen keizer. Van een centraal krachtig bestuur was in het Roomse Rijk nauwelijks sprake. Alle staatjes gingen min of meer hun eigen weg. Strijd om de macht was dan ook een voortdurend terugkerend fenomeen.
Hoekse en Kabeljauwse Twisten
Daartoe behoorden ook de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, in feite een burgeroorlog die in het staatje Holland begon. Deze oorlog brak uit na de dood van de Hollandse graaf Willem IV van Avesnes. Hij sneuvelde in 1345 bij Stavoren in de strijd tegen de Friezen. Willem IV liet geen kinderen na, dus de erfopvolging vormde een probleem. De hierop volgende burgeroorlog duurde wel 150 jaar. Er waren twee partijen: ‘De Hoeken’ die hoofdzakelijk uit landadel bestond, gesteund door enkele steden, en ‘De Kabeljauwen’, bestaande uit hoofdzakelijk Hollandse steden aangevuld met enkele adellijke families. Er werd niet continu gevochten, maar met tussenpozen.
Graafschappen
Tijdens deze burgeroorlog kwam in 1354 het Beierse huis aan de macht in de staatjes Holland, Zeeland en Henegouwen. Eén van die graven, Willem VI van Beieren (1365-1417), liet na zijn dood één wettig kind na. Een meisje, Jacoba van Beieren. Zij volgde haar vader op en moest gravin worden van Holland, Zeeland en Henegouwen. De oom van Jacoba, Jan van Beieren, en keizer Sigismund van het Heilige Roomse Rijk vonden Jacoba ongeschikt. Oom Jan meende zelf recht te hebben op haar grafelijke titels, omdat Holland een ‘zwaardleen’ was. Dat betekende dat Holland alleen geërfd kon worden in de mannelijke lijn. Jacoba trouwde op aanraden van onder andere haar moeder om die reden met haar neef, de 14-jarige Jan IV van Brabant. Deze Jan had volgens de wet uit die tijd, door het huwelijk met Jacoba, wel recht op het zwaardleen Holland. Het conflict tussen oom Jan en zijn nicht Jacoba was kenmerkend voor de ‘Hoekse en Kabeljauwse Twisten’. De Hollandse stad Dordrecht had Jacoba niet erkend als opvolger van haar vader Willem VI. Oom Jan van Beieren deed een greep naar de macht met medeweten van keizer Sigismund. Dordrecht was kabeljauwsgezind. Daarom ontpopte oom Jan zich als leider van de Kabeljauwen en verschanste zich in Dordrecht in het jaar 1418.
Beleg van Dordrecht
Jan IV van Brabant en zijn vrouw Jacoba besloten Dordrecht te belegeren om oom Jan van Beieren te verjagen. De Hoeken zouden hen daar in steunen. In plaats van dat Jacoba het zwaard omgordde, zoals een Jeanne d’Arc van de Lage Landen betaamt, verbleef zij bij haar moeder op het Haagse Binnenhof. Eind juni 1418 trok haar man Jan IV van Brabant met een leger naar het opstandige Dordrecht. Op de Papendrechtse dijk langs de Merwede stelde zich een deel van het leger op. Het andere deel groef zich in bij het dorpje De Mijl ten zuiden van Dordrecht. Na een aantal aanvallen wist oom Jan van Beieren het leger van Jan IV van Brabant in augustus 1418 te verslaan. Tot ontsteltenis van Jacoba gooide haar man, Jan IV van Brabant, het vervolgens op een akkoordje met oom Jan van Beieren. Jan IV van Brabant verpachtte Holland en Zeeland aan oom Jan van Beieren voor een aanzienlijk bedrag. Dit zou uiteindelijk leiden tot de breuk tussen Jan IV van Brabant en Jacoba van Beieren. Begin februari 1419 werd in Woudrichem besloten dat Holland en Zeeland onder het gezag van oom Jan van Beieren zou komen te staan. Deze overeenkomst staat ook wel bekend als ‘de zoen van Woudrichem’. Nadat echtgenoot Jan IV van Brabant en oom Jan van Beieren in respectievelijk 1424 en 1427 waren overleden kwam Jacoba’s neef, Filips III van Bourgondië, zijn vermeende rechten opeisen. Jacoba was militair niet tegen Filips III van Bourgondië opgewassen. Neef en nicht kwamen uiteindelijk in 1428 tot een overeenkomst in Delft. Deze overeenkomst staat bekend als ‘de zoen van Delft’. Hierin werd bepaald dat Jacoba van Beieren zich gravin van Holland mocht blijven noemen, maar dat haar neef Filips III van Bourgondië de feitelijke macht kreeg. Ook werd Filips III van Bourgondië de erfgenaam van Jacoba van Beieren. Zo verloor Jacoba de gebieden die zij van haar vader had geërfd. In 1436 stierf zij op 35-jarige leeftijd aan tuberculose in het Slot Teylingen in bijzijn van haar moeder.
Tragisch
In historische romans wordt zij wel eens voorgesteld als de Jeanne d’Arc van de Lage Landen. Jacoba van Beieren was echter een tragische figuur, een speelbal van haar moeder, echtgenoot, oom Jan en haar neef Filips III van Bourgondië.