Bang? Ikke? In de binnenstad van Dordrecht? Waarom? D’r gebeurt nooit ergens wat. Op zondagmiddag kan je met z’n zevenen naast elkaar lopen op de Voorstraat of over de Groenmarkt. De Dordtse trottoirs zijn sowieso niet geschikt om gezellig samen te kuieren. Smalle stoepjes zijn het, met veel obstakels voor wandelwagens, rolstoelen en boodschappenkarren. Op zondagmiddag drentelen we richting Visser’s Poffertjessalon. In de verte horen we politiesirenes. Via alle echo’s kunnen we de route een beetje volgen. Ze komen dichterbij en dichterbij en dan wordt het stil. Plotseling komt er een scheurende politieauto met zwaailicht over de Visbrug heen gesprongen. Op volle snelheid rijdt hij de Groenmarkt op en verdwijnt in de Grotekerksbuurt. Nog een brullende politieauto met zwaailicht neemt als een piloot de bocht, maar nou richting Scheffersplein. Uit de voordeur van het politiebureau rent een agent. Midden op straat blijft hij staan, kijkt naar links en naar rechts, kijkt nog een keer om zich heen en dan omhoog. Hij rent weer naar binnen, het politiebureau in. Ondertussen zien we bereden politie op hun stoere bikes voorbij flitsen. Het begint nu allemaal een beetje hilarisch te worden. Alsof we meedoen met zo’n Amerikaanse gooi-en-smijt film.
Er komen nog meer politieauto’s met blauw zwaailicht, maar nog steeds zonder sirene, langs ons heen. Ze keren op het Stadhuisplein, razen een keer de Vleeshouwersstraat in. Langzamerhand vinden wij het niet leuk meer. Ons stoepie begint wel erg smal te worden. We zoeken de schijnveiligheid op van een paar natuurstenen pilaartjes met een ketting ertussen. Op vijftig centimeter passeren ons de gasgevende politiechauffeurs. Gelukkig is Dordrecht uitgestorven op zondagmiddag. Dan hebben al die brullende auto’s ruim baan en wij ruim zicht. Om mij heen worden flauwe opmerkingen gemaakt. Totdat iemand zich hardop afvraagt waarom er zoveel politie op straat is, in volledige alarmuitrusting, met zwaailicht, zonder sirene. En waarom de politie steeds weer opnieuw ons passeert en overal probeert te kijken, her en der stopt en naar een volgend punt toe scheurt. “Ze zoeken iemand. Hier vlakbij. Misschien net achter deze huizen.”
Nou opeens is het niet meer lollig. Is de politie niet meer stom bezig. Wordt er geen kritisch commentaar meer gegeven. We gaan wat dichter bij elkaar staan. Trekken de jassen wat strakker om ons heen. Langzaam, maar dan ook echt langzaam, wordt het rustig in de straat. Een stuk of vier politieauto’s parkeren voor het politiebureau. De andere drie of vier opsporingsambtenaren vertrekken naar nieuwe plekken. Wij lopen iets voorzichtiger dan eerst naar de poffertjes. Jaap bakt ze nog steeds voortreffelijk bruin. Met boter en suiker glijdt alles zoetjes naar binnen. Dat was buiten niet leuk. Tenminste toen we uiteindelijk in de gaten kregen dat het allemaal heel erg echt was. We konden geen kant uit. Uiteindelijk waren we gewoon bang.
Bert van de Water.