“Effetjes de achtertros vieren.” De buurman staat op en loopt de kamer uit. Marie kijkt hem verbaasd na. Ze gaat de koffiepot halen. Wanneer de buurman terugkomt kijkt ze hem kwaad aan. “Wat?”, zegt hij: “Mag ik dat niet zeggen? Wanneer ik zeg dat ik ga kakken is het ook niet goed. Stront stinkt niet, die brengt geld op. Lees jij de krant niet? Gerommel met asbest in Alblasserdam. Al jaren ruzie tussen de provincie en Sliedrecht over de vuilstort. Rotzooi die ze in andere landen niet kwijt kunnen, komt naar Dordrecht, hier husselen ze die rotzooi met andere rotzooi en verkopen het in Verweggistan.”
Marie gelooft er niets van. Volgens haar wordt er toch goed gelet op al die stinkschoorstenen en stinkvrachtauto’s. Buurman weet het weer beter. “Toen ik op de vrachtwagen reed, heb ik alles weggebracht wat eigenlijk moest blijven liggen. Ik wist precies welke vuilstort nog open was en welke dicht. Tot aan de Belgische grens, en als het donker was, nog verder. In de cabine had ik altijd sloffen sigaretten, een bak bier en een paar losse tientjes. Ik rook niet eens. De vaten met smurrie kiep ik in het gat. De vuilstortbulldozer schuift er wat van hun eigen rotzooi overheen en ik geef wat ik heb liggen in de cabine. Mijn baas wil het nooit weten. Die ziet alleen een lege vrachtwagen terugkomen. Wordt zijn portemonnee veel voller van, en mijn portemonnee een klein beetje.
Marie kan dat wel geloven van Brabant en België, daar lopen ze altijd achter. “Niks daarvan”, zegt de buurman. “Ik heb ook in de bouw gewerkt, als chauffeur. Toen ze moeilijk gingen doen in Dordrecht over asbestplaten, je weet wel, van die golfplaten die iedereen over zijn schuurtje of duivenhok had liggen. Nou dat was geen probleem. Niks verpakken. Gewoon in de bak en naar Zwijndrecht en hup, weg was het weer. Later draaiden we de grote stukken in plastic, kregen we complimenten. De kleine stukkies gingen gewoon met het restafval mee.”
Marie weet dat ze overal hard werken om vervuilde plekken weer schoon te krijgen. Dat weet de buurman ook. “Een paar jaar geleden rijd ik voor een grondbedrijf. Vervuilde grond. Olie en dat soort rommel. Die grond moet verbrand worden. Mijn baas weet een ander plekje. Ergens achteraf wordt een bedrijfshalletje gebouwd. Alles wordt tijdens de bouw gecontroleerd, maar de tuin niet. Die ligt een metertje te laag. Wij rijden die meter vol en daar nog zes meter boven op. De dag nadat we klaar zijn komt er een tuinbedrijf en heeft alles beplant met bosjes en struiken. Als ik daar langs rijd, ziet het er fantastisch groen uit. Nee buurvrouw, zolang ze in het stadhuis nog niet eens in staat zijn om de hondenstront uit de stad te houden heb ik weinig vertrouwen. Als het stinkt knijpen de mensen hun neus dicht en kijken de andere kant op. Iets anders, weet jij welke bakker een goede bolus verkoopt?”