Een roze plumeau. Dat nooit! Ergens, heel lang geleden, loop ik als jonkman met mijn verkering over het grote plein naast de kathedraal. Voor mij is dan ’s Hertogenbosch de enige stad die er toe doet. De Rooms Katholieke kerk is een machtig instituut en een van de grote herenhuizen in het stadscentrum is het Bisschoppelijk Paleis. Er wordt schoongemaakt. De stoep geveegd en de voordeur wordt afgestoft. De schoonmaker draagt een gestreept huisjasje en hij stoft met een roze plumeau. Ik wil alles in mijn leven bereiken, maar dat ga ik niet doen; de voordeur afstoffen met een roze plumeau. Heel veel weet ik dan nog niet van het leven dat mij te wachten staat. Bij ons in de polder gaan de boeren met paard en wagen de weg op om hun koeien te melken. Handtastelijke paters worden ontlopen en vrouwen moeten een hoofddoekje op in de kerk. Maar de Beatles maken hun eerste tophits en wij kijken langs onze ouders zoveel mogelijk naar de buitenwereld, die steeds dichterbij komt. Carnaval en Kermis worden zo uitbundig mogelijk gevierd en het liefst elk weekend. Het geld raakt nooit meer op en onze horizon schuift steeds verder.
Plannen hebben we in de jaren zestig en zeventig genoeg. Werk is er ook genoeg. Wat willen we nog meer? Zoveel mogelijk geld om zoveel mogelijk uit te geven. Genoeg is niet meer genoeg. Het geld lijkt wel met kruiwagens tegelijkertijd naar binnen gereden te worden. Nog meer en nog vaker is de norm geworden. Muziek zo hard dat je oordoppen in de kroeg gaat dragen. Vreten zo vaak dat je een maagbandje laat plaatsen. Kleding die niet meer gewassen kan worden, omdat na een paar keer dragen het bloesje toch in de vuilnisbak gaat. Zuipen tot dat je er bij neervalt is niet alleen meer voor jongens, maar ook meiden gaan de straat op met een plastic colafles die bijgevuld is met sterke drank uit moeders drankvoorraad.
Ik kijk steeds meer vanaf de buitenrand. Ik wil niet meer in het midden staan. Laat de anderen maar gaan. Op de avond van Koningsdag loop ik graag een blokje om. Niet voor de gezelligheid, maar om het gezellig te houden. Op veel plaatsen hangt het jongere volk. Blauwe fietsende agenten proberen overal tegelijkertijd te zijn. Zwart/blauwe politiebusjes zijn minder zichtbaar, maar wel nadrukkelijk aanwezig. Een onschuldige schouderduw wordt heel eenvoudig een scheldpartij met klappen als je niet uitkijkt. Dan loop ik graag ergens anders heen. Heb ik nou in mijn leven gedaan wat ik wilde doen? Koning ben ik nooit geworden. Volgens mij ben ik, wat ik wil zijn. Ik stof de voordeur. Niet van het bisschoppelijk paleis, maar van een voormalige nonnenwoning. Met een plumeau, een groene.