“Ik vertrouw die gasten voor geen meter.” Jan kijkt naar het schuim onder in zijn leeggedronken bierglas. Zonder bestelling komt dat schuim echt niet hoger te staan. “Echt, die gasten zijn voor geen meter te vertrouwen.” De kastelein zet maar ongevraagd een nieuw glas bier bij Jan. Die bestelling komt wel, afgerekend wordt dat pilsje toch. “Jij kent die gasten niet. Ik ook niet. Daar zijn wij veel te stom voor. Slim van die gasten. Eerst moeten we een huissie kopen in de zestiger jaren. Beetje sparen, beetje centjes, kleine hypotheek met jaarlijkse aflossing. Je schuld terugbetalen. Zo hoort het. Dan in de zeventiger jaren kan je kiezen tussen heel veel hypotheken. Dat terugbetalen kan wel een beetje minder. Ik heb toen maar een stacaravan van mijn hogere hypotheek gekocht. In de tachtiger jaren werd mijn huissie nog meer waard. Voor vijfduizend gekocht en dan staan ze twintig jaar later in de rij om het voor honderdvijftigduizend te mogen kopen. Dat klopt niet. Ik ben niet dertig keer zoveel gaan verdienen. De banken vragen of ze mij meer geld mogen lenen. Ze hoeven het niet terug. Dat gaat vanzelf allemaal goed komen. De gasten die dat bedacht hebben, die vertrouw ik dus nooit meer. Voor mij maakt het niet zoveel uit. De kinderen hebben er wel last van. Verhuizen, scheiden, verkopen, het is allemaal onbetaalbaar geworden.”

De kastelein kent het verhaal, maar schenkt nog maar eens in, ook voor zichzelf. Een goed verhaal is het waard om opnieuw te horen. Jan is weer halverwege zijn glas bier. “Weet je nog dat iedereen een jaar of twintig geleden ging stoppen met werken, zo rond zijn zevenenvijftigste verjaardag. Leraren, bouwvakkers, brandweerlui en verpleegsters. Iedereen in de Vut. Ze maken zo plaats voor de jonge mensen zonder werk. Nu moet alles en iedereen door blijven buffelen tot aan haar zevenenzestigste verjaardag, want er zijn niet genoeg werkers die verdienen. En daarna krijgen ze wel minder pensioen natuurlijk, want bij mijn en jouw pensioenfonds beginnen de centen ook op te raken. Maar de oplossing is weer bedacht door die gasten die ik niet vertrouw. Dat weet jij niet meer, maar vanaf de zestiger jaren krijgt ieder grietje van veertien jaar en ouder de pil, als ze dat wil. Da’s veiliger en leuker en gemakkelijker. Vanaf dat moment komen er wel minder kindjes. Minder scholen. Minder werkers. Minder centjes voor de AOW van de oudjes. De laatste dagen lees ik nieuws in de krant. Van die pil kan je doodgaan. Echt nieuws is dat niet. Dat gebeurde altijd wel eens een keer. Maar nu gaan steeds meer vrouwen het geloven. Die willen gaan stoppen met de pil. En die gaan ook stoppen met de pil. Nou ben ik stom, maar niet zo stom. Jij en ik weten wat er gaat gebeuren. Geen pil, meer kindjes, meer werkers, meer spaarders. Die gasten die ik niet vertrouw, die verzinnen zoiets. Die hebben eerst geld verdient met de pil en toen met de banken en nu moeten wij met hun gaan afrekenen. Die vier pilsjes van vandaag? Zet die maar bij de rest. Morgen kom ik betalen. Of vertrouw je mij niet?”