Ziekenhuisopnames zijn nooit een pretje, maar dat het verblijf er voor de patiënt   minstens zo gevaarlijk is als de aandoening, waarvoor hij daar ligt? Da’s toch wel een trieste constatering. Vader is gelukkig weer thuis om hopelijk weer helemaal het mannetje te worden, maar zijn ziekenhuisavonturen leverden opnieuw voer voor een column op. Eerder mocht u vernemen dat je in het beste ziekenhuis van Nederland maar beter niet kan liggen. Dus koos pa dit keer een ander hospitaal.

In Capelle aan den IJssel was de start bemoedigend. Op het polsbandje stond de juiste naam en aan kleuren doen ze daar (nog?) niet. Vlak voor de operatie werd vader aangesproken met de juiste achternaam. Waar blijkbaar niemand bij stil staat in zo’n groot ziekenhuis, is dat er méér hondjes Fikkie heten. Richard hè? Nee hoor, dat is toch echt iemand anders. We zullen het er maar op houden, dat de dubbelcheck goed werkte. Maar wat volgde was allemaal verre van amusant.

Na de operatie mocht vader ondanks aanhoudend nabloeden huiswaarts. Als het te heftig werd, moest-ie maar terug komen. Dat gebeurde twee keer. De eerste keer maakte vader kennis met horken op de spoedeisende hulp. Het bloed was goed en het verlies niet verontrustend. Wegwezen dus. Twee dagen later, aangevoerd met zwaailicht en sirene, werd de zaak wat serieuzer genomen. En dat deed vader zelf ook. Hij besloot te stoppen met het slikken van een medicijn.

Dat lijkt gewaagd, maar de combinatie van bloedingen en het slikken van een bloedverdunner is inderdaad niet erg logisch. En het hielp. Toen de specialist tevreden vaststelde dat het bloeden toch echt gestopt was, kwam de aap uit vaders mouw. De witte jas beaamde dat het inderdaad niet zo’n handige combinatie was. Maar een dag later meldde witte jas nummer twee zich aan bed. Die ging er lijnrecht tegenin. Vader moest weer gaan slikken. Zuster Clivia meldde zich niet veel later met de medicijnen. “Maar dat heb ik nog nooit geslikt”, sputterde pa nog.

Meneer Jansen moest vooral niet moeilijk doen, oordeelde de zuster hardop. “Maar die meneer heet helemaal geen Jansen”, kreeg vader steun uit een andere hoek. Toen ik hem maandag mocht ophalen uit het IJssellandziekenhuis had ik een dubbel gevoel. Enerzijds opgelucht, anderzijds verbijsterd. Hoe kan er in hemelsnaam zo veel misgaan in een bedrijf dat werkt op de ultieme grens van leven en dood? Pa dient geen klacht in; de zusters waren erg aardig en het eten was lekker.

Kronkelaar