DORDRECHT – Henk Mesman schrijft iedere maand voor Dordt Centraal een verhaal over de geschiedenis van onze stad en haar omgeving. Deze keer over wonen in een moeras. (Archieffoto: Stolk Fotografie)

Aan de wijken Sterrenburg en Crabbehof werd in de jaren zestig van de vorige eeuw intensief gebouwd. Als kind kan ik mij nog goed herinneren dat er jaren en jaren achtereen werd geheid. Nederland was één grote bouwput. Het monotone gedreun van de heistellingen uit de jaren vijftig en zestig ligt mij nog vers in het geheugen. Heien en de daaraan gekoppelde fundering van een huis of flat is veruit het belangrijkste onderdeel van een bouwwerk, zeker in ons land. Een heipaal wordt zo ver in de grond geslagen dat de voet van de paal in een dragende zandlaag komt te staan. Zo’n heipaal kan dus diverse lengtes hebben, afhankelijk van hoe diep deze laag onder het maaiveld ligt. Om te bepalen hoe lang de heipalen moeten zijn, sondeert men eerst het bouwterrein. Daartoe drijft men een stalenpijp met een conus (sonde) de grond in. Deze meet het dragend vermogen van de diverse grondlagen. Aan de hand hiervan, en het gewicht van het gebouw bepaald men de lengte en het aantal heipalen dat nodig is.

Te korte palen

Men slaat de palen de grond in met een vaste tussenruimte. Soms gebeurt het dat een paar meter naast een heipaal een tweede wordt geheid die te kort is om op een stevige ondergrond terecht te komen. Dan moet opnieuw gesondeerd worden om de dieper liggende dragende zandlaag te vinden. Dit gaf oponthoud. Jan Okkerse (1922-1996) was in de jaren zestig het hoofd van de Dordtse afdeling bouw- en woningtoezicht. Hij begreep dat er door de eeuwen heen allerlei riviertjes en watertjes het bouwterrein hadden doorkruist. De ondergrondse bodemstructuur was daardoor niet zo homogeen als men aanvankelijk dacht. En dat maakt het sonderen ingewikkeld en tijdrovend.

Oude kaarten

Okkerse trachtte via oude kaarten meer inzicht te krijgen waar deze al lang verdwenen en vergeten zeearmen en riviertjes gelopen hadden. In bibliotheken, tot zelfs in het Rijksarchief in Den Haag, grasduinde hij naar gegevens om zijn kennis te vergroten. Kaarten en kaartjes uit het begin van de 14e eeuw genoten vooral zijn aandacht. Het werd zelfs een soort hobby van hem. Zijn kennis over de plaats waar deze kreekjes en beekjes gelopen hadden maakte het sonderen doeltreffender. Zo kwam hij erachter dat de verdwenen Crabbekil, waar kasteel Crabbehof naar genoemd is, wel 15 meter diep was geweest. Reden om hier extra lange heipalen te gebruiken!

Delta

Al die verschillende watertjes, kreekjes, rivieren, zeearmen en killen hebben alles te maken met het feit dat Nederland een delta is van de grote Europese rivieren, Maas, Rijn en Schelde. Een eigenschap van een ongecultiveerde delta is dat de onbedijkte rivieren steeds andere beddingen zoeken. In de tweede helft van de 12e eeuw is de Merwede door zijn zuidelijke oeverwal gebroken en heeft zich de Oude-Maas gevormd. Het bijgevoegde kaartje is dan ook een reconstructie van de situatie van vóór de doorbraak van de Merwede. Het rood omcirkelde deel van het kaartje laat een gebied met kreken en smalle riviertjes zien. De Thuredrith is een wat breder riviertje dan de overige kreekjes en beekjes. Dit wat bredere riviertje vormde een scheepvaartverbinding tussen de Dubbel en de Merwede. Op de oevers van de Thuredrith zijn rond 1100 n.C. de eerste Dordtse huizen gebouwd. De tegenwoordige Wijnhaven is wat er nog over is van dat oude riviertje de Thuredrith. De van oorsprong veenachtige, moerasachtige bodemstructuur was niet erg geschikt om op te bouwen. Men heeft daarom de grond trachten te verstevigen met bouwpuin, scherven uit pottenbakkerijen, slachtafval en allerlei andere weggegooide voorwerpen. Op diverse plaatsen in de stad zijn een soort houten bekistingen in de grond gevonden waar deze verstevigingsmaterialen mee op zijn plaats werden gehouden. Heien zoals later gebruikelijk, kende men nog niet.

Scheve kerktoren

In de inleiding gaf ik al aan dat het heiwerk en de daaraan gekoppelde fundering veruit het belangrijkste onderdeel van een bouwwerk is. Dit is goed te zien bij de trots van onze stad, de toren van de Grote Kerk. Heipalen bestonden nog niet, laat staan de techniek om ze in de grond te slaan. Dat liep dus geheid mis, de toren van de Grote kerk werd een scheve toren, niet geschikt om een spits te dragen. In de 19e eeuw wilde de stadsarchitect, een zekere George Nicolaas Itz (1799-1869), de toren zelfs afbreken vanwege de scheefstand die steeds ernstiger vormen aannam. Zover is het gelukkig nooit gekomen. Als Jan Okkerse in de late middeleeuwen toezicht zou hebben gehad op de bouw, dan was de toren zeker rechtop blijven staan en twee keer zo hoog geweest. Pas tijdens de restauratie van 1953 tot 1973 is er een gewapend betonnen manchet rond de voet van de toren aangebracht, waardoor de toren niet verder scheef zakt. En ja, de toren afwerken met een spits zoals men dat in de middeleeuwen voor ogen had, heeft men niet gedaan. De Dordtenaren waren gaan houden van hun stompe toren met de uit nood geboren vier uurwerkplaten.

Henk Mesman. (Archieffoto: Stolk Fotografie)