“Het jeukt alleen maar.” Ik loop ik op de Voorstraat nergens naar toe. Voor mij twee vrouwen die ik door de drukte niet gemakkelijk kan passeren. De ene mevrouw legt de andere mevrouw uit dat ze een medicijn heeft gekregen. En ze weet niet hoe ze dat moet gebruiken. De hele uitleg hoef ik niet te horen, maar voordat ik ze voorbij ben, weet ik over hulpmiddelen, gebogen knieën en handschoenen.
Ben ik aan de balie bij de huisdokter. De assistente zit aan de telefoon. “Dan moet u nog een keer gaan plassen.” Rustig wordt aan meneer Jansen via de telefoon uitgelegd dat de plas opgevangen moet worden. In een goed afsluitbaar potje. En liefst binnen een paar uur afgeven. Niet pas na een paar dagen. Ik moet verplicht meeluisteren.
Zit ik in de wachtkamer voor het bloedprikken. Daar is alles veranderd. Het wachten en oproepen gaat tegenwoordig via nummertjes. Je moet het maar weten. Er wordt een dame in een rolstoel binnen gereden. Ze is een beetje de weg kwijt. Luid articulerend wordt door de begeleider uitgelegd waarom er bloed geprikt gaat worden. Het hele medische dossier wordt uitputtend besproken. Ik hoef dat allemaal toch niet te horen. Wie weet krijg ik het ook.
Ik ben bijna aan de beurt bij de specialist. Een oudere heer wacht zenuwachtig op de secretaresse voor een nieuwe afspraak. “Heeft de dokter het aan u uitgelegd? U krijgt een pacemaker.” Het hele protocol wordt doorgesproken. En daarna nog een keer, want meneer snapt het niet helemaal en de kleindochter, die waar nodig vertaalt, snapt het nog minder en eigenlijk heeft ze geen tijd, want haar kind moet opgehaald worden. Het zal wel niet anders kunnen, maar de vertrouwelijkheid van persoonlijke gegevens is erg oprekbaar binnen de gezondheidszorg.
Sta ik in de rij bij de apotheker. Hij is druk bezig. Zijn klant heeft een hele stapel recepten. Geduldig legt hij ze allemaal op datum. Okkipam, Trallaline, Prettexat, en zo nog het een en ander. Sommige recepten zijn over de datum. Die moeten vernieuwd worden. De apotheker snapt iets niet. De klant legt uit dat ze over moet stappen op een ander middel. De apotheker gaat eerst met haar psychiater bellen om te overleggen, want twee medicijnen kunnen beter niet tegelijkertijd ingenomen worden. Ik sta daar allemaal naar te luisteren. Je leert zo wel het een en ander, maar ik vraag me af of ik daar wel wijzer van wordt.
“Hoe gaat het met je?” Voortaan hou ik mijn mond maar, wanneer er aan mij iets gevraagd wordt. Voordat je het weet, weet de halve stad waar je last van hebt. Belangstelling is prima, maar soms wil je toch nog graag iets voor jezelf houden. Het laatste wat ik op de Voorstraat hoor is: “Als het jeukt dan moet je krabben.”