Door Henk Mesman

Een schrijver heeft eens gezegd: “Het verleden is een vreemd ver land waar men dingen anders doet” (L.P. Hartley, 1895-1972). Ons land is daar een schoolvoorbeeld van. Het gebied waar wij nu wonen heette in de 17e eeuw De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Bestuurlijk gezien was de oude Republiek niet te vergelijken met het huidige Nederland. Er was geen goed functionerende centrale regering. Er ontbrak een degelijke  grondwet. Er was geen sprake van een volksdemocratie. Er was geen enkele wettelijke sociale voorziening bij ziekte of werkeloosheid. De individuele mens was vrijwel rechteloos en aangewezen op zichzelf, familie of liefdadigheid.

Het grote geld

In deze maatschappelijke jungle gingen de slimsten, handigsten en vaak wreedsten met het grote geld aan de haal. Dat waren onder andere de handelaren en de kooplieden. Zo ontstonden er hele generaties koopmansfamilies in ons land. Ook in Dordrecht, zoals de families Van Gijn, De Witt, Halewijn, Trip en Van de Werff. De zeven Nederlandse gewesten, met de daarin liggende steden, werden bestuurd door leden van deze rijke families. Zij bepaalden de wetgeving en zij bepaalden de rechtspraak. De colleges waarin zij zitting hadden, stippelden het beleid uit dat vooral bedoeld was om de eigen belangen te dienen. De leden van deze colleges, regenten genoemd, werden bij coöptatie gekozen. Dit is een systeem waarbij de leden van een regeringscollege zelf nieuwe leden kiest, meestal uit hun eigen milieu. Het bestuur van een gewest of van een stad bleef daardoor stevig in handen van de koopmansfamilies. Niet iedereen behoorde tot die rijke families. Het grootste gedeelte van de bevolking was arm, begin 19e eeuw, tot wel 60 procent.

WIC en VOC

Het waren deze koopmansfamilies, ook in Dordrecht, die begin 17e eeuw de West-Indische Compagnie (WIC) en de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) oprichtten. De WIC dreef voornamelijk handel op Zuid-Amerika en Suriname en de VOC op Azië. Suiker, tabak, specerijen en katoen waren de belangrijkste artikelen waar in gehandeld werd. Zowel de VOC als de WIC hadden een eigen leger en eigen oorlogsschepen. Met deze machtsmiddelen konden zij de concurrentie uitschakelen of de plaatselijke bevolking dwingen tot ‘samenwerking’. Op de foto het West-Indisch Huis  in Dordrecht circa 1735 (Foto: Regionaal Archief Dordrecht)

Supergrote winsten

De WIC kocht zijn personeel aan de westkust van Afrika van de inlandse machthebbers. Deze tot slaafgemaakte mensen werden vervolgens per schip naar plantages in Zuid-Amerika vervoerd. De slaafgemaakten werkten onder dwang en zonder enige beloning. De producten werden als halffabricaat verscheept naar Europa om daar verder verwerkt te worden. De arbeiders in Europa werden weliswaar betaald, maar heel summier. Het productieproces was dus spotgoedkoop. De Europese vraag naar suiker was groot. De winsten die er gemaakt werden, waren daardoor exorbitant hoog. De rijken leefden in weelde in hun paleizen en grachtenhuizen en genoten  van de voor hen betaalbare overzeese  producten. De Europese arbeiders konden nauwelijks in hun onderhoud voorzien. Je kan daarom zeker een vergelijk maken met de positie van het arbeidersproletariaat in Europa en de slavernij elders in de wereld. Er was echter een belangrijk verschil met de tot slaafgemaakten. Zij werden gedwongen met de zweep en met gruwelijke lijfstraffen. De Europese arbeiders werden gedwongen met de zweep van de armoede. 

Opstand

In de Europese koloniën kwamen de slaafgemaakten in opstand.  De eerste succesvolle opstand vond plaats in de Franse kolonie Saint-Domingue (1791-1804). Zo ging Haïti, zoals de ex-slaven hun land gingen noemen, als eerste land de geschiedenis in waar de slavernij officieel was afgeschaft. Het  Europese arbeidersproletariaat heeft ook, net zoals de slaafgemaakten, moeten strijden voor een menswaardig bestaan. In 1848 kwam de arbeidersstrijd in Europa tot een kookpunt. Er vonden revoluties plaats in Parijs, Berlijn en Amsterdam. In 1848 kreeg Nederland zijn eerste echte grondwet. Er kwam een min of meer democratisch systeem. Een kabinet met ministers en een Staten-Generaal die bestond uit een Eerste en Tweede Kamer. Vanuit de beide Kamers kwam veel verzet tegen slavernij. De regenten van weleer deelden nu de macht met mensen die heel wat humanere gedachten hadden, zoals het kamerlid Wolter Robert van Hoëvell. Een deel van de kamerleden had belangen bij de slavernij. Maar ook zij begrepen dat dit onacceptabele verdienmodel ten einde was in het Nederland van na 1848. Politici, zoals Guillaume Bosch Reitz, zelf plantagehouder, bewerkstelligden een financiële genoegdoening voor het afstand doen van hun bezit (de slaafgemaakten). Deze eis werd na veel politiek geharrewar ingewilligd. Uit de staatskas kregen de plantagehouders tussen de 50 en 350 gulden per slaaf. Totaal was dat 10 procent van het staatsinkomen van 1863. Dat zou nu 30 miljard zijn. De Nederlandse  samenleving bij monde van de Staten-Generaal had er toen heel wat voor over om dit onrecht te laten stoppen.

Wereldwijde strijd

Hedendaagse boeken en tentoonstellingen, over slavernij en kolonialisme staan meestal in het teken van het afkeurenswaardig handelen van de rijke koopmansfamilies. Om verbinding te maken tussen nazaten van het arbeidersproletariaat, waar bijna alle Nederlanders toe behoren, en de nazaten van slaafgemaakten zou het goed zijn om hun gezamenlijke strijd voor een menswaardig bestaan te benadrukken.

Kinderarbeid in Nederland in de 19e eeuw.