DORDRECHT – Stadsdichter van Dordrecht. Juno Rissema (33) moet nog wennen aan die titel. Sterker nog: “Ik vond het al moeilijk om de titel ‘dichter’ te omarmen. Je beschrijft iets en ze plakken je die titel op. Voor mij was het net als kapper worden. Je verdiept je ergens in en begint er spontaan mee. Het gebeurt gewoon.” (Foto’s: Thymen Stolk)

Wat voor type is onze nieuwe Stadsdichter eigenlijk?

“Ik ben een druk baasje. Altijd bezig, ook in mijn hoofd. Ik ben niet zo van de rust en de stilte. Als er niets gebeurt, sta je stil. Mijn vriend Mark van der Linden, kok bij De Crimp, vroeg het me laatst nog: ‘Neem je wel eens tijd voor jezelf, voor bezinning?’ Dat ben ik toch maar gaan doen. Een kwartiertje per dag.”

Heb je al ideeën over hoe je je ‘nieuwe baan’ gaat invullen?

“Het houdt me bezig, maar ik heb nog niet echt concrete plannen. Ik weet eigenlijk ook nog niet zo goed wat er precies van me wordt verwacht. Ja, ik word acht keer per jaar gevraagd om een gedicht te schrijven bij verschillende gelegenheden. De opening van het terrassenseizoen lijkt me een mooie eerste gelegenheid. Ik wil in ieder geval beginnen met een klapper, ook gezien de commotie rond de verkiezing.”

Daar werd je niet vrolijk van?

“Ik was het zelf ook helemaal niet eens met de procedure, heb een paar keer hardop uitgeroepen dat ik me terug zou trekken. Ook het onderwerp, 800 jaar stad Dordrecht, vond ik lastig. Ze hadden het vanwege corona allemaal even moeten uitstellen. Maar goed, het is zo gelopen en nu ga ik er ook wat moois van maken. En een beetje drama hoort bij dichten toch?”

Een tipje van de sluier misschien?

“Ik wil mensen enthousiast maken voor poëzie en literatuur. Vooral jongeren. Het literatuuronderwijs, het leren lezen, sluit vaak niet echt aan bij de belevingswereld van de jeugd. Ik was zelf ook geen fan van de boekenlijst. Toen ik een tijdje in de VS studeerde, merkte ik dat het ook anders kan. Daar konden ze Shakespeare wel op een voor jongeren aantrekkelijke manier presenteren. Toen ben ik ook poëzie gaan lezen. Kijk (trekt een grote stapel dichtbundels uit de kast): Charles Bukowski, John Wilmot, Pete Doherty. Ik lees nu Rimbaud, in het Engels. Ik schreef in het begin ook alleen maar in het Engels. Mijn liefde voor de Nederlandse taal moest zich nog ontwikkelen. Nu zie ik wel hoe mooi die is.”

Welke Nederlandse dichters inspireren je?

“Jules Deelder onder meer. Ik heb hem meermaals ontmoet. Wild, onstuimig, onaangepast. Dat ben ik ook. Soms. Maar ook kwetsbaar en eerlijk. Jan Eijkelboom vind ik ook inspirerend. Hij schreef nooit meer dan nodig. Ik schrijf ook voornamelijk korte zinnen en gedichten. Ik schrap veel. Mensen zijn vaak niet in voor lange lappen tekst. En ze waarderen het als ze je gedicht begrijpen. Tenminste, dat hoor ik vaak. Of dat ze het misschien niet helemaal begrijpen, maar er wel iets uithalen dat hen aanspreekt. Als het gaat om het voordragen van gedichten, waarmee je ze een extra dimensie geeft, vind ik Peter M. van der Linden erg goed. Ik weet nog goed dat hij hier in deze keuken ‘Howl’ van Allen Ginsberg voordroeg. Dat heeft bij mij iets aangewakkerd.”

Hoe denk je de jeugd aan te spreken?

“Door jonge dichters het podium te bieden. Als Stadsdichter ook een soort curator zijn. Er loopt hier in de stad een hoop jeugdig dichttalent rond. Swendeline Ersilia, Kenny van Veen, Merel Meijers, Jaime Quant. Ik wil ook graag de avonden met poëzie en spoken word, een genre dat sterk in de lift zit, terug laten keren in Dordrecht. Daarover ben ik al in gesprek met DOOR. Avonden met een open mic, waarop dichters hun eerste podiumervaring op kunnen doen. Het concept van Woorden Worden Zinnen, dat ooit in Dordrecht is begonnen, maar ondertussen groter is dan de stad. Zelf stierf ik ook duizend doden toen ik voor het eerst op het podium stond. Nu vind ik die spanning leuk.”

Wil je ook andere disciplines betrekken bij je Stadsdichterschap?

“Ik vind zelf video een erg leuk medium. Heb het zelf veel gedaan en ken een aantal jonge filmmakers die ik er graag bij wil betrekken. Daniël Krowinkel, Martijn Vonck. Muziek? Ja, ook! Ik zou het tof vinden om ook iets met onze band te doen, Het Gezelschap. We hadden het net over inspiratie. Met Jordy en Diggy (respectievelijk Dijkshoorn en Rast, de andere bandleden, red.) is er ook veel wederzijdse inspiratie. Onze eerste plaat is uit. We zijn nu bij DOOR een studio aan het bouwen en dan kan we de tweede opnemen. Ik ben ook bezig met mijn tweede dichtbundel. Maar eerst wil ik er voor zorgen dat die eerste bij de bibliotheek komt te liggen. Veel mensen vragen zich nog steeds af wie die vent is die nu Stadsdichter is geworden. Die moeten natuurlijk wel ‘Het Zwarte Schaap in de bieb kunnen lenen.”

Waar ben je nog meer mee bezig?

“Appelcider brouwen! Dat doe ik samen met mijn bovenbuurman Sander, barman van De Tijd. We zitten nog in de testfase. Een fascinerend proces. Cider is een mooi puur product. We gebruiken lokaal gekweekte appels. Van de week was ik onderweg naar de stadskas voor nieuwe voorraad toen me de eerste regel van een nieuw gedicht inviel. ‘Ik ben de man van de duizend katers’. Vind je het wat? Die eerste regel komt vaak zo binnenwaaien.”

Helpt de cider ook bij het dichten? Je leeft nogal rock ‘n’ roll?

“Ach, een beetje wel. Ik hou wel van een beetje onstuimigheid en het kan je inspiratie wel een zetje geven. Of zoals Rimbaud het zei: je moet van jezelf een ziener maken.”