Ogen dichtgeknepen, met rustige bewegingen voelt mijn buurvrouw waar alles staat. Het kopje koffie is net gebracht door de huishoudelijke dienst en recht voor haar neer gezet. Voorzichtig legt mevrouw het zakje suiker en het cupje koffiemelk rechts naast het schoteltje. Het koffielepeltje wordt rechts, schuin naast het oortje, van het kopje gelegd. Het koekje links op het schoteltje. Het suikerzakje wordt opengescheurd en de suiker in de koffie gedaan. Het lipje van het koffiemelkcupje wordt een paar keer heen en weer geklikt en zorgvuldig opengemaakt en leeggeschonken. Met twee handen brengt mevrouw de koffie naar haar mond en drinkt zij het kopje leeg. Wanneer er voor de tweede keer met koffie wordt rondgegaan, knikt zij en laat haar kopje bijvullen. Terwijl ik mijn eigen koffie drink, zit ik rond te kijken. Vijftien mevrouwen en drie meneren aan tafels. De helft van de huiskamerbewoners is in geblokkeerde rolstoelen tegen de tafelrand aangeschoven. Vanaf de buurtafel wordt ik vriendelijk toegeknikt. Ik knik terug. Een bevende hand zwaait naar mij. “Mooie man ben jij. Grote man ben jij. Mooie man ben jij. Ik vind grote mannen mooi. Ben jij op bezoek? Kom je ook bij mij? Ben jij mijn zoon? Jij bent mijn man. Mijn man is een grote man. Fijn dat je op bezoek komt. Papa, kom bij mij zitten. Kom papa, naast mij. Hier is de stoel leeg. Daar kan je zitten, papa. Grote handen heb jij, papa. Ga zitten.” Mijn buurvrouw met de haar ogen dicht zegt: “Je moet niet naar haar kijken”.
Ik ga wandelen met mijn andere tafelgenoot. Het staat allemaal een beetje krap opgesteld. Gelukkig kan ik de meeste stoelen met bewoner en al opzij schuiven. Ze zijn het gewend. Ik kan ze zonder commentaar weer netjes in hun oude positie terugzetten. Ze zijn het gewend. Ze zitten elke dag, de hele dag, op deze manier. Ieder heeft haar eigen plekje en daar wordt niet van afgeweken, vertelt mijn wandelmaatje, terwijl ik haar door de gang naar de lift duw. We lopen een rondje door het huis en gaan zitten in een andere ruimte aan een andere tafel. Overal blinken de sieraden aan oren, om vingers en polsen. Halskettingen zitten verstopt tussen kragen en keelplooien. Het is te koud om naar buiten te gaan. De ramen en deuren moeten dicht blijven. Tocht is gevaarlijk. Op het prikbord, op de afdelingsdeuren en in de lift hangen informatiestencils over het Noro-virus dat in het huis rondwaart. Gezonde mensen krijgen dan een beetje buikgriep en oude mensen gaan daar gemakkelijk dood aan. Die zie je hier aankomen, de dood. De bewoners houden elkaar in de gaten. Wie zal het eerste gaan. Daarvoor zijn ze hier. Doodgaan en meestal in je eentje.
Lunchtijd. Langzaam scheurt mijn buurvrouw met dichte ogen de korsten van haar brood, belegt het brood met boterhamworst en neemt een hap. Ze draait haar hoofd naar mij en zegt: “Ik wil het allemaal niet zien”.